Latijnse liturgie – Jaargang 49 – bulletin nr. 124 – april 2017

De metten van St. Lebuïnus

Tekst: drs. J.F. van Heijningen

In het najaar van 2016 heeft de ‘Schola Karolus Magnus’ uit Nijmegen een bijzonder project afgerond: het doen herleven van de ‘Metten van Sint-Lebuïnus’, in de Middeleeuwen geschreven en gezongen ter ere van deze heilige, die in Deventer en omgeving het christendom wilde verbreiden. De Schola presenteerde in november het boek Lebuïnus herontdekt, een bezongen heilige en de CD Metten van Sint-Lebuïnus, door de schola zelf gezongen en technisch gerealiseerd.

Koorlid Gerard Pieters, van huis uit historicus, en dirigent Stan Hollaardt, neerlandicus -musicoloog, waren de motoren achter dit omvangrijke project dat in 2013 werd opgestart. Gerard Pieters schreef de geschiedenis rond H. Lebuïnus en diens metten en Stan Hollaardt nam het musicologische deel van het boek voor zijn rekening. Parallel daaraan vonden de Cd-opnames plaats. De presentatie van boek en CD vond begin november plaats in Deventer, thuisstad van Lebuïnus, en daarna, eveneens goed bezocht, ook in Nijmegen, thuisstad van de schola. Speciale dank werd gebracht aan verschillende mensen en instellingen zonder wie dit project niet mogelijk was geweest, zoals de Stichting vrienden van de Schola Karolus Magnus en dr. Vincent Hunink, die de vertaling naar hedendaags Nederlands mede heeft vormgegeven. De CD heet niet ‘Metten van Lebuïnus’, maar ‘Metten van Sint-Lebuïnus’, om te benadrukken dat Lebuïnus niet zelf deze metten heeft gecomponeerd, maar dat de metten ter ere van de inmiddels heilig verklaarde Lebuïnus zijn gecomponeerd. De metten zijn eeuwen later door een onbekende gecomponeerd.

Ontstaan van het project

“Het Project ‘Lebuïnusmetten’ is bij toeval ontstaan in 2013,” vertelt Stan Hollaardt. “In dat jaar werd de Schola Karolus Magnus uitgenodigd om te komen zingen in de kerk van Duistervoorde bij Deventer.” De dirigent vervolgt: “We werden in Duistervoorde benaderd door mensen uit het nabijgelegen dorp Wilp, die ons vertelden dat Wilp de oudste Lebuïnuskerk van ons land heeft. Ze vroegen meteen of wij ook in de kerk van Wilp wilden komen zingen. Dat deden we op Maria Lichtmis, op 2 februari 2014.”

De Schola zong de vespers rond Maria Lichtmis én over Sint-Lebuïnus. Stan Hollaardt verdiepte zich namelijk verder in Sint-Lebuïnus en ontdekte een 15de eeuwse sequentie Lebuine Confessorum. “Die hebben we grondig geoefend en in Wilp uitgevoerd”, aldus de musicus. Het dorp was enthousiast: “Willen jullie weer komen zingen in 2015 wanneer ons dorp 1250 jaar bestaat en ook omdat Lebuïnus bij ons al rond die tijd een kerkje stichtte?” Vervolgens ging Hollaardt aan de slag om te bezien of het mogelijk was een programma samen te stellen rond de H. Lebuïnus. Hij begon in Deventer, waar Lebuïnus immers, kort na de kerkstichting in Wilp, ook een kerk liet bouwen. Zijn zoektocht in Deventer leverde niets op. zijn zoektocht in de Universiteit van Utrecht daarentegen wel: hij trof in het Utrechts handschrift NL Uu-406 diverse officies, waaronder een koorgebed ter ere van Sint-Lebuïnus uit de 12de eeuw. Een uitgave van deze metten bestond niet. Deze vondst betekende het startsein voor de studie naar werk rond deze heilige.

Lebuïnus en zijn opvolgers

Lebuïnus is een heilige die vooral in Overijssel bekendheid geniet. Als Benedictijner monnik kwam hij samen met Marchelmus vanuit Schotland of Ierland rond 767 naar de omgeving van Deventer om het volk van de Saksen te bekeren. Bij een belangrijke waterbron, Huilpa of Wilpa geheten, richtte hij een eenvoudig gebedshuis op. Vanuit het dorp Wilp dat daar omheen ontstond werd het gebied rond de oude stad Deventer gekerstend. Lebuïnus overleed op 12 november 773 te Deventer. De opvolger van Lebuïnus was St. Ludgerus, ook een bekende in de Lage Landen. En een van de opvolgers van Ludgerus was de H. Radboud, die vanwege de bedreiging van de Noormannen rond 900 de bisschopszetel van Utrecht naar Deventer verplaatste. Hij hechtte belang aan zijn voorgangers en had waardering voor Lebuïnus. Radboud componeerde het Sint-Maartensofficie en heeft enkele sermones (preken) over Lebuïnus gehouden, die bewaard zijn gebleven. Tevens gaf Radboud opdracht tot het schrijven van een vita (heiligenleven) over de heilige Lebuinus. Die taak nam de benedictijn Hucbaldus van Sint-Amand (Vlaanderen of Frankrijk) op zich. In diezelfde tijd werd door een onbekende auteur de Vita antiqua geschreven, een tweede vita over Lebuïnus. In tegenstelling tot wat men zou verwachten, zijn de metten van St. Lebuïnus qua tekst nauwelijks aan de vita ontleend, maar voor een belangrijk deel aan de sermones van bisschop Radboud. Het is mogelijk dat Hucbaldus als componist bij de vervaardiging van de metten een aandeel had. Dat is echter niet met zekerheid te achterhalen.

Translatio van de relieken van St. Lebuïnus

 

Rond 1040 liet bisschop Bernold van Utrecht in Deventer een kerk ter ere van St. Lebuïnus bouwen. Deze werd in de 15de en 16de eeuw herbouwd en staat thans bekend onder de naam ‘de Grote Lebuïnus’. Onder bisschop Bernold zijn de relieken van de drie heiligen Radboud, Marchelmus en Lebuïnus overgebracht naar deze romaanse kerk, de zogenaamde translatio van hun relieken. Zo werd de kerk te Deventer de eerste grote Lebuïnuskerk van het land.

Sinds de 19de eeuw bevinden de relieken van de de heiligen zich in de Broederenkerk, ook in Deventer, een voormalige Franciscanenkerk die na de Reformatie aan de katholieken werd toegewezen.

De Lebuïnusmetten zijn in de 12de eeuw speciaal gecomponeerd voor de tweede feestdag van deze heilige, namelijk voor zijn translatio in de voorafgaande eeuw. Destijds werd de translatio van relieken nagenoeg even belangrijk geacht als de sterfdag van de heilige. De aanwezigheid van de relieken gaf hun nieuwe locatie immers een nieuwe betekenis en een heilzame uitstraling. De componist van de Lebuïnusmetten is onbekend gebleven, wat in de middeleeuwen niet ongewoon was. De metten voor St. Lebuïnus zijn terug te vinden in het antifonarium (koorboek met gezangen) van Utrecht, het eerdergenoemde manuscript NL Uu-406.

Plaats en opbouw van de metten

De Lebuïnusmetten waarmee de Schola Karolus Magnus werkt, volgen het schema van het getijdengebed zoals dat gebruikelijk was in de middeleeuwen: iedere bisschop, iedere kloosterorde had zijn eigen gebedenboek, het zogenaamde breviarium.

Paus Pius V (1566-1572) verplichtte in 1568 het gebruik van het breviarium ad usum Romanum, behalve voor die breviaria die een staat van dienst hadden van meer dan 200 jaar. Het Romeinse brevier werd echter wel het universele type. Sindsdien werd het breviarium nog geregeld op onderdelen herzien, onder meer door paus Leo XIII in 1902 en door paus Johannes XXIII in 1960. Na Vaticanum II werd het brevier bijna onherkenbaar gewijzigd.

Metten zijn gezangen die een onderdeel vormen van het dagelijkse getijdengebed in kloosters. Metten (van matutina – ochtend) heten oorspronkelijk vigiliae nocturnae (nachtwaken). Ze worden ‘s nachts of in de zeer vroege ochtend gebeden.

De Lebuïnusmetten passen in het dagschema uit de Middeleeuwen, dat acht gebedsstonden telde:

  1. De metten – rond middernacht
  2. De lauden – rond zonsopgang
  3. De priem – rond 6.00 uur
  4. De terts – rond 9.00 uur
  5. De sext – rond 12.00 uur
  6. De none – rond 15.00 uur
  7. De vespers – rond 17.00 uur
  8. De completen – rond 20.00 uur

De opbouw van metten was globaal als volgt: twee of drie nocturnes, ieder omvattend 3 psalmen met antifonen; vervolgens 3 lectio’s en 3 responsories. Het officie van St. Lebuïnus bestaat uit de metten en de lauden, alsmede een deel van de vespers. De andere uren van de getijden zijn ontleend aan deze metten en lauden. In het officie ontbreken het invitatorium, de hymnen, de psalmen en de oratio. Deze werden voor de zangers bekend verondersteld. ook de lezingen staan niet vermeld. In de 12de eeuwse composities voor St. Lebuïnus vinden we dus alleen wat specifiek voor zijn metten gecomponeerd is: de antifonen en responsories.

Rijmofficie

Een bijzondere categorie binnen de officies (koorgebeden) vormen de zogenaamde rijmofficies. De lectio’s van deze rijmofficies zijn oorspronkelijk inderdaad op rijm gezet. Later werden deze lectio’s Prozatekst. Bij een rijmofficie was de volgende structuur in de lectio’s gangbaar:

De 1ste nocturne wordt genomen uit het Oude Testament, met name de Profeten.

De 2de nocturne wordt genomen uit een Vita.

De 3de nocturne wordt genomen uit het Nieuwe Testament of de kerkvaders.

Een rijmofficie omvat een stelsel met onderlinge samenhang tussen de delen, zoals bijvoorbeeld drie nocturnen met

– na de 1ste antifoon in de 1ste modus psalm 1.

– na de 2de antifoon in de 2de modus psalm 2.

– na de 3de antifoon in de 3de modus psalm 3.

– 1ste responsorium in de 1ste modus.

– 2de responsorium in de 2de modus.

– 3de responsorium in de 3de modus.

Dikwijls sluiten de teksten van antifoon en responsorie bij elkaar aan.

Een antifoon is een korte (refrein-)zang, meestal ontleend aan een vers uit de psalmen, dat voorafgaat aan een psalm en de psalm ook weer besluit. Een responsorie is een beurtzang tussen een cantor en (als antwoordgever) het koor of de toehoorders. Het is oorspronkelijk een vraag- (en antwoord) zang, zoals het ‘In manus tuas’. Latere composities kennen een meer ingewikkelde structuur van vraag en antwoord en worden gezongen door een koor in afwisseling met de voorzanger(s).

Bundeling

In de 12de eeuw vond men het noodzakelijk om de officies van een aantal heiligen (Lebuïnus, Martinus, Servatius, Odulphus et cetera) in één manuscript bijeen te brengen. Zo is onder meer het manuscript Uu-406 ontstaan, dat dirigent Stan Hollaardt onder ogen heeft gehad. Het zal zeker vele malen zijn gezongen, tot aan het einde van de Middeleeuwen. Twee gebeurtenissen maakten aan het zingen van de metten van St. Lebuïnus een einde: allereerst de opkomst van de Reformatie en de daarmee gepaard gaande ondergang van de rooms katholieke hiërarchie in Nederland; ten tweede het feit dat het concilie van Trente (1545-1563) kleine regionale heiligen van de heiligenkalender wenste te bannen. De musicologe Ike de Loos (1955-2010)1 heeft het manuscript uu-406 in de universiteitsbibliotheek opgediept en grondig bestudeerd. Zij heeft ervoor gezorgd, dat er een uitgave van is gekomen. Eerder promoveerde De Loos op het proefschrift Duitse en Nederlandse muzieknotaties in de 12de en 13de eeuw.

Stan Hollaardt heeft de 1ste nocturne van de metten samen met de lauden van St. Lebuïnus in kwadraatnotatie omgezet. De antifonen en responsories zijn door classicus Vincent Hunink vertaald in het Nederlands.

De dirigent heeft daarnaast een gedeeltelijke levensbeschrijving van Lebuïnus gevonden in de vita van Sint-Ludgerus. Daar haalde hij de teksten uit voor de lectio’s in de St. Lebuïnusmetten. Vanwege de praktische uitvoerbaarheid heeft hij de metten in dit geval niet laten besluiten met een Te Deum, zoals gebruikelijk zou zijn. Het zangklaar maken van alle gezangen (noten, ritmiek en teksten) vergde de nodige inpanning en de zangers hebben vele uren besteed aan het instuderen van de teksten en muziek.

Met name de ritmiek en ongebruikelijke intervallen zijn elementen die het zingen van responsories extra lastig kunnen maken. Vanwege hun unieke compositie en muzikale schoonheid zijn ze echter meer dan de moeite waard.

1 Ike de Loos, 1955-2010. Musicologe. Promoveerde in 1996 en voerde een postdoctoraal onderzoek uit naar de overlevering van het gregoriaans in de Lage Landen. Heeft talrijke publicaties over het gregoriaans op haar naam staan.

terug