terug

Lieve Thérèse, kinderen en kleinkinderen, geachte aanwezigen,

In een paar woorden mag ik u vanuit het perspectief van onze schola een karakteristiek geven van een veelzijdig en gelaagd man. Ik laat een paar facetten oplichten van de briljant, die Frans was.

Een eerste spoor naar Frans vind ik in Hooglied 2 (11,12) en ik citeer “want zie, de winter is voorbij; de plasregen is over, hij is overgegaan. De bloemen worden gezien in het land. De tijd van de nachtegaal is aangebroken.” En ik begrijp dat als volgt: als de nachtegaal begint te zingen is de winternacht voorbij, dan ontvouwt zich de ziel en verheft het hart zich om God te loven en te prijzen. Raakt dit niet de kern van Frans’ intieme omgang met de gregoriaanse zang?
Het ornithologisch compendium voegt daar nog het volgende aan toe: “een nachtegaal is een mooie zanger, die zowel overdag als ’s nachts zingt. Zijn zang is zeer rijk en gevarieerd in volume en tonen en met crescendo’s…” Frans was ongetwijfeld de nachtegaal van onze schola.

Frans zingt al vanaf zijn 8e jaar gregoriaans – te beginnen in het knapenkoor van de Sacramentsparochie in Tilburg en de laatste ruim dertig jaar in de schola Karolus Magnus.   87 jaar Gregoriaans: een zangcarrière van Bijbelse proportie! Een man die dus de finesses van het genre wel beheerst. O, zeker, Frans had een trefzekere inzet, zong voorbeeldig legato, en z’n klank was onovertroffen in het hoge register; daarnaast was hij thuis in liturgie en semiologie. Frans werd een meester, een magister cantus, getuige de vele solopartijen in uitvoeringen en muziekregistraties. Zojuist klonk uit André ’s mond het vers ‘Te decet’ van de introïtus: jouw vers, en het was alsof ik jou hoorde. Frans was een meester, maar liet zich nergens op voorstaan. Hij bleef ook altijd een leerling – eager, leerbaar, geïnteresseerd. Net voor het uitbreken van de coronacrisis kwamen we in klein gezelschap bij elkaar onder wie Frans om in de voorrepetitie onder leiding van Stan solfègeoefeningen te doen; eindeloze intervaltraining en loepzuiver zingen. Slijpen en schaven om mooi, nee, nog mooier te zingen. En ook van dat bescheiden handwerk genoot hij.

Over bescheidenheid gesproken: wie zorgde ervoor dat er tijdens de pauzes van de repetities koffie en thee werd geschonken, en bij gelegenheid een wijntje? Dat er afgewassen werd, dat de verwarming brandde en dat de sleutel beheerd werd? Juist, Frans – of, naar z’n Latijnse vorm, Franciscus; ook groot in kleine dingen.

Frans de Bont is ook de man die het bij gelegenheid behoorlijk bont wist te maken. Uitstapjes en feestelijke gelegenheden werden door hem steevast aangegrepen voor de een of andere clowneske act. Zoals die keer op een scholareis naar Bourgondië. Daar, in een restaurant in Darcy, voert Frans met een uit de keuken gebietst vergiet op z’n kop een sketch op over hanen en kippen. Onnavolgbaar en ook dat was Frans.

Frans – en hier verlaat ik me op collega’s die hem het laatst hebben gesproken – Frans bezag zijn naderende dood met een nuchter, onthecht en een gelaten oog. Hij wist dat hij het niet lang meer zou maken en trof z’n voorbereidingen. Hij regisseerde z’n eigen finale. Daartoe behoorde ook de selectie van gezangen die hij bij z’n afscheid wilde laten klinken. Zo ook het introïtus van de derde zondag van de Advent: “Gaudete in Domino semper”, “verheugt U in de Heer, te allen tijde.” Frans’ keus voor dit prachtige gezang is geen toeval: het moet te maken hebben met zijn zekerheid en vertrouwen dat God nabij is. Dit “Gaudete” is de apotheose van een vruchtbaar leven van de man voor wie wij ons diepe respect betonen.

 

Ik heb gezegd.

Gerard Pieters, voorzitter SCKM (15 maart 2021)